Skip to main content

In de ban van broederschap

Uit: De Telegraaf (zaterdag 26 februari 2022)

Door: OLOF VAN JOOLEN

Leden van speciale eenheden zijn hot. Tv-programma’s, boeken, ex-leden die als coach furore maken in het bedrijfsleven. Militairen van het Korps Commandotroepen (KCT) en de MARSOF mariniers staan midden in de belangstelling. Wie zijn die nieuwe publiekslievelingen eigenlijk?


DOOR: OLOF VAN JOOLEN (DE TELEGRAAF)

Ze zijn van totaal verschillende periodes, hebben elkaar nooit ontmoet en toch: wanneer Dai Carter (33) en Kees de Waard (75) kennismaken, is meteen duidelijk dat het mannen van dezelfde soort zijn. Producten van het systeem dat sinds 1942 de beste landmachtmilitairen moet opleveren. Dai en Kees zijn kerels van niet te veel woorden, fysiek sterk, met de uitstraling dat ze elke situatie onder controle hebben. Eerder type behulpzame buurman dan Rambo. Ze zijn – zoals ze zelf zeggen – leden van dezelfde broederschap.

Tot voor kort was dat een grotendeels gesloten bolwerk. Tv-programma Kamp van Koningsbrugge bracht daar verandering in. Vijftien gewone Nederlanders worden daarin op de proef gesteld met trainingen naar commando-voorbeeld. Dai Carter werkt als instructeur aan het programma mee. Het is razend populair, bijna 1,5 miljoen kijkers trok de laatste uitzending.

Het boek Nu of Nooit dat de in 2019 afgezwaaide sergeant Carter onlangs uitbracht, is een bestseller. Zoals eerder Niet te Breken van zijn MARSOF-collega Sander Aarts dat ook was. De fascinatie voor militair toptalent is evident. Kees de Waard speelt op de nieuwsgierigsten van deze doelgroep in met zijn militaire autobiografie.

Hoewel De Waard midden in de Koude Oorlog opkwam en Dai Carter in 2006 dienst nam tijdens de strijd tegen het internationale terrorisme, komt hun motivatie om bij het leger te gaan naadloos overheen. Ze waren beiden actieve jochies, geen studiebollen en al helemaal geen kantoortypes. Toen ze als 17-jarigen de stap naar het leger zetten, moest het naar het hoogst haalbare zijn.

Goedkeuring
„Mijn familie had helemaal niks met het leger, echt nul Als het dan toch moest, dan maar de commando’s. Dat kon nog een beetje hun goedkeuring wegdragen. Of ik het zou halen? Eigenlijk had ik geen idee”, kijkt de gelauwerde majoor b.d. De Waard terug. „Maar ik had op de Koninklijke Militaire School doorgekregen dat basisinstructie geven niets voor mij was. Ik heb een rekest geschreven: ’Ik wil graag bij het KCT dienen.’ Waarom? Omdat dat de bikkels waren, daar wilde je bij horen.”

De magie van het KCT kreeg op Dai Carter vat in zijn puberjaren. Als Amsterdams jochie met een grote mond, die verbloemde dat hij eigenlijk niet wist hoe het verder moest, zocht hij naar een toekomst. De verhalen van zijn moeders ex-vriend over de rijke geschiedenis van het Korps Commandotroepen zetten hem op het spoor. Carter wilde commando speciale operaties worden.

„Toen ik dienst nam, was ik alleen nog te jong voor het KCT. Daar moest je 20 jaar voor zijn. Daarom begon ik bij de Luchtmobiele Brigade. Op uitzending in Afghanistan (2008) zag ik, terwijl we schuttersputjes aan het graven waren, choppers overkomen met Australische SF (special forces) erin. Kerels met baarden, stoere zonnebrillen en hun benen bungelend over de rand van de heli. Ze gingen naar het wespennest van het gebied, waar wij niet heen mochten. Je hoorde later de explosies. Het klinkt misschien gek, maar dat was wat ik ook wilde. Zo gauw we op Kamp Holland waren, heb ik met de diensttelefoon de kazerne in Roosendaal gebeld en me aangemeld.”

Het was de mystiek van het korps dat trok, het idee te kunnen horen bij wat de jongemannen zagen als professionele halfgoden. „Als ik iemand met een groene baret zag lopen, dacht ik altijd van wauw”, vertelt Dai. „Wanneer je die zelf draagt, vergeet je weer dat anderen zo tegen je aan kijken.” Maar wat nog meer? Volgens Carter was het vooral de behoefte jezelf permanent te testen en te kunnen ontwikkelen. Naast hem knikt Kees de Waard instemmend.

Machtig gevoel
Carter: „Er staat veel druk op je. Je volgt de Elementaire Commando Opleiding, daarna de Voortgezette Commando Opleiding en doet elke drie weken wat anders. Je moet steeds laten zien dat je mee kunt blijven doen. De trein dendert door en er vallen nog jongens af. Toen ik het had volbracht, was ik blij. Maar dan ga je naar de compagnie en moet je opnieuw bewijzen dat je het kunt. Die eerste twee jaar merk je dat je niveau steeds omhoog gaat, dat is zo’n machtig gevoel. En ik vond er de broederschap waar ik naar op zoek was.”

Het woord is gevallen: broederschap. Als één woord samenvat wat commando’s naar het korps trekt en er bij houdt, is dat het. Kees de Waard omschrijft de sfeer als een warm bad. Een groep mensen die elkaar nooit in de steek laat, ook niet wanneer ze al lang en breed met pensioen zijn, zoals Kees. De mannen die hem in zijn actieve jaren omringden waren van het type ruwe bolster, blanke pit. Begin jaren zestig dienden nog veteranen uit de Tweede Wereldoorlog en Korea. Mannen waar Kees huizenhoog tegenop keek. Hun woord was wet.

„Ik herinner me een gevechtscursus waarbij een kapitein die de leiding had met alles aan de Bergsche Maas in sprong”, vertelt hij. Dai Carters ogen lichten op als hij het verhaal hoort. „Dat is een best stukje zwemmen”, reageert hij. De Waard knikt. „De groep keek me aan. Moesten ze er achteraan? Ik zei: ’Als de kapitein vindt dat het moet, zou ik maar gaan zwemmen. En wacht niet te lang, want als het tij komt, wordt het alleen maar lastiger. Ik was bloedfanatiek en als je dat soort dingen doet, je grenzen verlegt, krijg je zo’n zelfvertrouwen. Een vleugje arrogantie zat er ook wel bij, moet ik toegeven.”

Ultiem vertrouwen in je eigen kunnen, op het arrogante af; is dat de kern van de commando-identiteit? Dai Carter, die zich in de staart van zijn militaire loopbaan stortte op de mentale kant van het werk en daar nu als coach en spreker deels zijn brood mee verdient, denkt van wel.

„Je bent je door je training, de missies die je draaide en de angsten die je hebt overwonnen bewust dat je tot meer in staat bent dan de meeste mensen op deze aarde. De eerste keer vind je uit een vliegtuig springen doodeng, maar later durf je er met een rugtas van 69 kilo boven Afrika uit te gaan voor een infiltratie. Dat geeft zelfvertrouwen. Arrogantie? Misschien is dat niet het goede woord. Brutaliteit vind ik passender. Die heb je soms ook nodig om je uit situaties te vechten die anderen als hopeloos zien. Tegelijkertijd is het ook een belangrijke waarde voor commando’s om nederig te blijven. Nederig, met gepaste arrogantie.”

Onweerstaanbaar
Het zijn die waarden, onwrikbare normen als ’niet goed, betekent opnieuw’, die werden bepaald door Carters voorgangers als Kees de Waard, die het grote publiek in Kamp van Koningsbrugge nu zo onweerstaanbaar lijkt te vinden. Opmerkelijk in een land waarvan altijd wordt gezegd dat het geen militaire traditie heeft en waar op uniformen soms ronduit meewarig wordt gereageerd.

Tegelijkertijd is binnen de kleine gemeenschap van de special forces lang niet iedereen even enthousiast over een tv-programma dat de schijnwerper op de schaduwwereld zet. Carter ervaart dat zelf. Menigeen binnen het korps vindt volgens hem dat het wel mooi geweest is met alle aandacht en laat hem dat weten. In Australië waren oud-elitemilitairen die aan een vergelijkbaar programma meewerkten zelfs niet meer welkom op reünies.

Hoe ziet zijn oud-collega die binnen het korps groot aanzien geniet dat? „Dat iedereen een inkijkje wordt gegund vind ik helemaal niet verkeerd”, zegt De Waard zonder een spoor van twijfel. „Het kan geen kwaad. Alle nog actieve commando’s komen onherkenbaar in beeld, en je ziet minimaal iets van tactieken. En zeg nou zelf: die jongens doen het toch geweldig? Ik ben trots op het korps en op hen. Ik denk dat iedereen die kijkt alleen maar denkt: ’Zou ik dat ook kunnen?’”

Van Kees de Waard en Dai Carter staan de levensverhalen inmiddels op onze website.